Overmere was een kantonhoofdplaats voor de gemeenten Overmere, Uitbergen, Berlare, Kalken, Laarne, Grembergen en Moerzeke. De onvrede over de maatregelen opgelegd door de Franse overheid bereikten op 8 en 9 oktober 1798 een culminatiepunt. De spreekwoordelijke druppel was de gedwongen boedelverkoop van een onwillige belastingbetaler te Overmere. Het protest nam de vorm aan van het openbreken van de deuren van de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemel-opgenomenkerk en het luiden van de klokken. Die actie werd gevolgd door een inbraak in herberg Den Engel die ook de functie van administratief centrum vervulde. De conscriptielijsten werden er vernietigd waarna de herberg door de brigands kort en klein werd geslagen.

 

 Commissaris voor het kanton Overmere Philippe Moffaert lichtte op 11 oktober 1798 departementscommissaris Dubosch in over wat hij beschreef als l’insurrection du 21 vendémiaire de l’an VII. Daarin stond dat op 10 en 11 oktober te Overmere schermutselingen waren uitgebroken en dat een 400 à 500-tal opstandelingen de functionarissen hadden bedreigd. Vanuit Dendermonde, Aalst en Gent werden gendarmes gestuurd om de onlusten het hoofd te bieden. Ondertussen was de revolutionaire vonk  vanuit Overmere overgeslagen naar Zele, Lokeren, Zeveneken en Lochristi. Vanuit Haasdonk ontstond een beweging die zich uitstrekte over het noorden van het Land van Waas en verder naar Klein-Brabant.

 

In 1897  kreeg Aloïs De Beule, beeldhouwer uit Zele, de opdracht op de plaats van de in 1842 afgebrande Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemel-opgenomenkerk een herinneringsmonument voor de Boerenkrijg op te richten. De tijdsgeest plaatste de Boerenkrijg in een eerder geromantiseerde juxtapositie van de Vlaamse katholieke bevolking tegenover de Franse bezetter. Aloïs De Beule kreeg ook de opdracht om het Boerenkrijgbeeld van Mol te ontwerpen. Meer nog beide beelden dienden in relatie tot elkaar te staan. In Overmere wordt het begin van de Boerenkrijg uitgebeeld. In Mol wordt nabij de Sint-Pieter en Sint-Pauluskerk het neerslaan van de Boerenkrijg in beeld gebracht, gesymboliseerd door een stervende vaandeldrager die een makker ondersteunt.

 

Het Boerenkrijgbeeld van Overmere, onthuld op 31 juli 1898, verzinnebeeldt de heroïsche aanvangsfase van de Boerenkrijg. Twee opstaande figuren vertrappelen een Franse vlag met frygische muts op het uitende van de vlaggenstok. Een trommel staat symbool voor het oproepen tot de strijd. De figuur rechts richt zich op, grijpend naar een geweer dat nog op de grond ligt. De figuur links staat vastberaden rechtop, in de linkerhand de Boerenkrijgstandaard, bekroond met een kruis, vasthoudend. De linkerhand recht vooruit, aansporend tot handelen en strijdvaardigheid. Voor het beeld poseerden Karel Lodewijk De Pauw uit Overmere en Domien Ghyselinck uit Kalken. Het beeld kreeg op die manier een bijzonder lokale dimensie, wat leidde tot de bijnaam Pa  en Gijs.

 

Op 20 augustus 1918 haalden de Duitse bezetters het bronzen beeld van de sokkel met de bedoeling het tot wapens te versmelten. Na de Eerste Wereldoorlog werd het beeld in de katoenspinnerij van Ferdinand Feyerick te Gent, weliswaar beschadigd, aangetroffen. Aloïs De Beule oefende toezicht uit op de herstelling en het beeld werd op 22 augustus 1920 teruggeplaatst.

 

Het beeld staat op een arduinen sokkel, omgeven door gesmeed hekwerk. Op de voorzijde staat: Hier begon – de Boerenkrijg – voor God en Vaderland – op 12 october – 1798. Op de oostelijke wand staat: Door de Duitschers – weggenomen – den 20 augs  – 1918. Op de westelijke wand staat: geschonden teruggevonden te gent den 4 febri 1919. Op de noordelijke wand staat: Dit gedenkteeken – werd ingehuldigd – den 31 juli – 1898 – feestelyk herplaatst -  den 22 augi – 1920.